
In een boerderij op het Groningse platteland, omgeven door een besneeuwd landschap en kleurrijke mensen, heb ik even de tijd om me te verdiepen in mijn wereld. De wereld in mijn hoofd die in 145.000 woorden omschreven, uitgeprint op 341 a4tjes op iemands bureau ligt om te beoordelen.
Het is heerlijk om even verstoken te zijn (voor zover dat mogelijk is met 4G en Wifi) van de normale dagelijkse input aan informatie en geheel in mezelf te kunnen keren.
En terwijl er 248 kilometer zit tussen mij en the objects of my affection, treft het me hoeveel ik van ze houd. Hoe die liefde door mijn bestaan vloeit, me overspoelt, maar meestal omsluit als een heerlijk warm bad waar ik me het liefst compleet in onderdompel. Ik weet heus wel dat ik een emotioneel tiepje ben, dat mijn gemoedstoestand op en neer springt als een kapucijnaapje op steroïden, maar wat altijd consistent blijft is mijn onbegrensde liefde voor mijn allerliefsten. Iedere keer denk ik dat het niet mogelijk is nog meer van die twee heerlijke garnaaltjes (Sam zegt altijd “garnagels”) te houden, maar dan lijkt mijn hart toch weer uit te zetten van een propje tot een luchtballon.
En terwijl ik mijmer over grenzeloos houden van, sterft er iemand. Iemand anders’ dierbare. De tijd staat even stil. Want zo kan het ook. Het kan ineens voorbij zijn. Een ongeluk of een ziekte, er ligt genoeg op de loer.
En terwijl ik het liefst al het verdriet zou wegnemen bij degene die nu haar dierbare moet missen, realiseer ik me hoe fragiel het leven is en hoe kwetsbaar ik eigenlijk ben.
Het verdriet in haar ogen overmant me en raakt me op een plek die ik nog niet zo goed van mezelf ken en waar ik niet graag kom.
Toen Sammetje niet leek te ademen bij zijn geboorte, heb ik minutenlang krachteloos gehuild. Een oersnik die uit mijn tenen kwam en mijn vermoeide lichaam in een greep hield die pas verslapte toen de kraamhulp kwam vertellen dat hij toch ademde. Het duurde een paar dagen voordat dat beklemmende gevoel weg was. Ik vraag me soms nog weleens af of ik nog had kunnen ademhalen als hij dat niet had gedaan. De eerste weken vond ik het moeilijk om me te hechten, zelfs het eerste jaar vond ik het lastig om hem los te laten en tegelijkertijd dichtbij te houden, uit angst dat ik hem toch nog kwijt zou raken. Alsof we in reservetijd zaten, of bonustijd eigenlijk meer. En zo voelt dat nog iedere dag, bonustijd, een cadeautje. Wie weet wat de morgen brengt, maar vandaag heb ik. Het besef dat alles vergankelijk is doet me intenser genieten, dieper liefhebben, assertiever handelen. Misschien wel net zoveel uit overgave als uit angst. En nu zie ik die angst waarheid worden bij iemand anders.
En terwijl de sneeuwvlokjes in Groningen als kleine veertjes van de takken op de grond dwarrelen, besef ik dat het om de reis gaat die we samen maken. Hoe die vlokjes ook dwarrelen, hoeveel goeds of slechts ze ook brengen, doet er niet toe. Zodra ze op de grond vallen versmelten ze met het water in de voetafdruk die een wandelaar daar heeft achtergelaten. En zo gaan ze. En zo gaat het.